Geluid op houten blaasinstrumenten ontstaat doordat de lucht in zo'n instrument op een of andere manier gaat trillen. Trillende lucht is geluid.
De houten blaasinstrumenten kunnen tonen van verschillende hoogte maken door de gaten die erin geboord zijn. Denk maar aan de gaten in de blokfluit. Door zo'n gat te openen wordt de luchtkolom die in trilling komt korter. Een gat sluiten maakt de luchtkolom langer. Door de lengte te veranderen kan het instrument tonen van verschillende hoogte maken. Een kortere luchtkolom betekent een hogere toon. Een langere luchtkolom betekent een lagere toon. Om alle toongaten te kunnen bedienen hebben de instrumenten een handig systeem van klepjes. Dat heet de applicatuur.
De houten blaasinstrumenten zijn ingedeeld in drie hoofdgroepen. De manier waarop de lucht in trilling wordt gebracht bepaalt de hoofdgroep waar een instrument in hoort.
De hoofdgroepen zijn: - toongat-instrumenten - enkelriet-instrumenten - dubbelriet-instrumenten.
|